Als de politie een voor de handel bestemde hoeveelheid wiet of hasj in een pand aantreft is de burgemeester in beginsel bevoegd bestuurlijk op te treden. Soms gebeurt dat in de vorm van een schriftelijke waarschuwing, maar meestal volgt na ontdekking sluiting voor een aantal maanden. Hoe zit dat als de politie op een stash van een coffeeshop stuit? Moet de burgemeester dan van sluiting afzien omdat een gedoogde coffeeshop nu eenmaal bevoorraad moet worden? Ik beantwoord deze vraag aan de hand van een recente uitspraak.
Op 30 januari 2020 trof de politie in een woning ‘68.753,03 gram aan plakken hasj, spacecandy, spacecookies, spacechoco, spacecake, joints en henneptoppen (in grote zakken en in kleine gebruikershoeveelheden’ aan. Rekening houdende met het gewicht van tabak, cake, chocolade en dergelijke zou het volgens een berekening van de politie netto om ruim 18,5 kilo hennep en hasj gaan. De woning bevond zich direct boven een gedoogde coffeeshop. De eigenaar van de woning was ook de exploitant van de gedoogde coffeeshop, zodat een relatie tussen de handelsvoorraad en coffeeshop voor de hand lag. Op 26 mei 2020 besloot de burgemeester dat de eigenaar van de woning deze voor de duur van zes maanden moest sluiten. Hiertegen werd bezwaar gemaakt. Dat bezwaar werd op 10 november 2020 door de burgemeester ongegrond verklaard. Tegen dit besluit werd beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 11 april 2022 werd dit beroep door de rechtbank ongegrond verklaard. Een hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgde en die procedure eindigde door de uitspraak van 30 augustus 2023.
Geen snelle procedure
Het zal de lezer opvallen dat deze bestuursrechtelijke procedure niet bepaald snel verliep. Iets meer dan 3,5 jaar na de ontdekking van de stash volgde de definitieve uitspraak. Tussentijds was de strafrechtelijke kwestie al afgehandeld, blijkt uit de uitspraak van de Raad van State. De eigenaar en tevens exploitant voerde namelijk onder andere als verweer dat hij door de strafrechter was vrijgesproken. Deze vrijspraak zou aansluiten bij zijn betoog dat de door de politie aangetroffen goederen geen verboden verdovende middelen waren. Het zou gaan om CBD-houdende materialen voor medicinaal gebruik. De aangetroffen hennep zou niet THC-houdende vezelhennep betreffen. Dit verweer werd eenvoudig verworpen aangezien de Opiumwet geen onderscheid maakt tussen hennep met of zonder THC. Dit oordeel sluit aan bij het arrest van de strafkamer van de Hoge Raad van 18 december 2018. Daaruit blijkt dat het aanwezig hebben van vezelhennep met de bedoeling er heilzame thee of CBD-olie van te maken onder de strafbepaling van art. 3 van de Opiumwet valt.
Kritiek
De kritiek op de vaststelling van het nettogewicht aan hennep en/of hasj werd gepasseerd met de overweging dat de burgemeester op de rapportage van de politie mocht vertrouwen en er geen aanleiding was om aan te nemen dat die berekening onjuist zou zijn. Ook werd aangevoerd dat de aangetroffen voorraad moest worden aangemerkt als externe afroepbare handelsvoorraad ten behoeve van een coffeeshop. Nu strafrechters in dit soort zaken begrip tonen voor de achterdeurproblematiek en daarom coffeeshophouders geen straf of maatregel opleggen had de burgemeester moeten afzien van sluiting. De Raad van State hield vast aan een formele benadering: ‘Het feit dat sommige strafrechters op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf opleggen voor extern aangehouden handelsvoorraden softdrugs voor coffeeshops, laat onverlet dat het aanhouden van dergelijke voorraden niet is toegestaan en dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd is dergelijke illegale situaties te herstellen.’ De coffeeshophouder blijft dus afhankelijk van de redelijkheid van de plaatselijke burgemeester die hierbij de rol van sheriff vervult.